31 januari stonden er opeens twee grote borden in de hal. Dit was in het teken van de poëzieweek. Op de borden stonden namelijk twee gedichten, één voor de ouders en één voor de leerlingen.
De vraag was: Welk woord past er in dit gedicht?
 


Voor de ouders:
Storm
We werden wakker van de wind
De lucht stond in lichterlaaie
De wolken stoven de hemel voorbij
Verjaagd door het hoge waaien

We sprongen uit bed want de wereld liep weg
We moesten hem in gaan halen
De vogels vlogen als gekken voorop
Wij renden om niet te verdwalen
 
De bliksem sloeg gaten in de nacht
Wij ------------ om niet te gaan huilen
Daarna heeft iemand ons vleugels gebracht
En konden we eindelijk schuilen.
©Johanna Kruit
 
En voor de kinderen:
Fijn feestje
De zoetste taartjes, de zoutste nootjes,
De vrolijkste ouders, het ------------- weer,
De beste vrienden, de juiste cadeautjes,
De blijste ballonnen, de zonnigste sfeer
 
Alles was feestelijk aan mijn feest:
Mijn lievelingsnichten, mijn lievelingsneven
Die niet konden komen, maar lang zal ik leven,
Dus tóch zijn geweest.
 
En toen ik helemaal hieper-de-hiep
In bed lag en niet slieper-de-sliep
Piepte mijn hamster in zijn radje
Nog een pieper-de-piep-proficiatje.
©Erik van Os
 
Bas uit groep 3  en de moeder van Fleur uit groep 4 hadden het goed geraden, en kregen daarvoor een chocoladereep!




  

(De juiste antwoorden zijn: lachten en heerlijkste)